Er is altijd een wit paard dat gidst. Ervaring in de Sahara.

Er is altijd een wit paard dat gidst. Ervaring in de Sahara.

Ik zat in een heet busje met ons kind in mijn armen. Zo kon ik hem beter beschermen tegen schokken. Zo kon ik hem troosten.

Er was maar weinig ruimte, met mijn benen opgetrokken paste ik net op het smalle stoeltje naast de brancard.

Buiten moest het op dat uur, ’s nachts, nog zo’n 43°C zijn. Binnen was het nog veel heter, broeierig.

Het busje – buiten de smalle brancard en een stoffig zuurstofmasker deed niets vermoeden dat het een ziekenwagen was – was een kwartier geleden gearriveerd.

We hadden er twee uur op gewacht. Twee lange, bange uren. De toestand van onze zoon was kritiek. Hij zweefde tussen bewust en bewusteloos. Die laatste toestand was een zegen, gezien de pijn die hij voelde. Zijn lichaam schokte, trok samen, ontspande even. “Ik kan niet meer”, schreeuwde hij.

Maar we zaten in de Sahara, omgeven door zand en bergen, op meer dan 250 km van de bewoonde wereld. Ergens moest een vroedvrouw wonen, die was onbereikbaar. Maar dan nog, welk verschil had dat gemaakt?

De plaatselijke bewoners, Berbers, sloofden zich uit.

Ze brachten kussens, handdoeken, gekoeld water, thee. Met een flap van een kartonnen doos zwaaide Youssef, onze gids, de zieke zoon koelte toe. Regelmatig vonden onze ogen elkaar. Ik zag mijn wanhoop weerspiegeld in de zijne. De ene broer greep de hand van de andere. Hij liet niet los. Op een afstand troostte de vader de jongste zoon.

Toen de ziekenwagen uiteindelijk arriveerde, stapte enkel de chauffeur uit. Hij droeg een wit petje en wist nauwelijks hoe de brancard omhoog en omlaag moest. Geen ‘medicin’, geen verpleegster. De moed zakte verder in de schoenen.

260 km woestijn, geen wegen, geen verlichting en hobbelige bergpaden voor de boeg.

Maar we zijn in de ‘klinik’ geraakt. En 260 km terug. ’s Nachts, in de hitte: een man met een wit petje die regelmatig wegdommelde, Youssef die het stuur overnam, onze zieke zoon, en ik.

Uren later, bij onze terugkomst, wachtten de Berbers ons op. Opgelucht.

Ik vroeg hen wat zij deden bij ernstige ziekte of ongeval.

On souffre. On meurt”.

Oneindig respect voor hun onbaatzuchtige gastvrijheid. Oneindig respect voor hun manier van leven.

Nog meer mededogen voor vluchtelingen die door hardvochtige overheden van landen van melk en honing, met hun kinderen de woestijn in worden gestuurd.

Dankbaarheid voor de plek waar wij – per toeval – geboren zijn en kunnen genieten van zo veel voorrechten.