Elk kind is welkom

Elk kind is welkom.

Ik zal zo’n jaar of acht geweest zijn, maar ik kan me hem nog goed voorstellen.

De weekends bracht hij door in het bushokje aan het dorpsplein. Daar zat hij voor zich uit te staren. Ik vond het een triest gezicht. Na maanden eenzaam verblijf kon de enige Turkse man die ons dorpje rijk was, dan toch zijn gezin laten overkomen.

Ik herinner me het dochtertje op haar eerste schooldag. Het weer was guur en haar kleine handen kleurden blauw van de kou. ’s Anderendaags gaf mijn moeder me een paar wollen handschoentjes mee. Lekker warm, met vingertjes, rode.

Zo losten wij dat op. Had iemand iets nodig? Dan deelden we.

Niet dat we het breed hadden, thuis. Zo werden we steevast naar de bakker gestuurd met een gebruikte broodzak. Zo lang die nog goed was, hoefden we geen nieuwe. Dat scheelde enkele centen. Achteraf bekeken apprecieer ik het enorm: ecologisch bewustzijn avant la lettre. Toen vond ik het eerder beschamend. Ik ontwikkelde een bijzondere liefde voor papieren zakken; vers gevouwen, glad en rimpelloos… We recupereerden trouwens ook de confituurpotten. En de plastic diepvrieszakjes. Ook hen was een tweede leven beschoren, soms een derde. Na het eerste gebruik – als soepgroentenzak in de diepvries – werden ze netjes uitgespoeld en binnenste buiten aan de wasdraad gehangen. Tussen de sokken, klaar voor hergebruik.

We hadden niks te kort. We leerden waarderen wat we hadden. We leerden delen.

Ons huis was een warme haven, vooral voor kinderen. Het was totaal onbelangrijk wat hun herkomst was, wat hun kleurtjes, hun talenten en hun mogelijkheden waren. Welke kleren ze droegen, wie hun ouders waren:  daar stonden wij niet bij stil. Wilden we een verjaardagsfeestje geven? Goed, maar iedereen was welkom, alle kinderen uit de klas werden uitgenodigd.

Toen ik in de winter, tien jaar geleden, onze Congolese zoon naar huis bracht, stopte iemand van de cabin crew me een briefje in de hand. Ik had de kleine zo’n mooie warme kleedjes aangetrokken, stond er. Ik had hem goed ingeduffeld. Zou ik hem ook kunnen beschermen tegen de koude in de harten van de mensen? Tegen het egoïsme, de zelfzucht die binnensluipt door de spleten van hoog opgetrokken muren, die een weg zoek tussen de kieren van gesloten ramen en deuren…?  Dat waren profetische woorden.

Tegen groeiende onverdraagzaamheid. Tegen racisme. Tegen de overtuiging van geestelijke en morele superioriteit – een kenmerk van onzekerheid –  die mensen vandaag doet oordelen over het lot van kinderen van IS-strijders. Deze kinderen overleven in  Al-Hol, een Koerdisch vluchtelingenkamp in  Syrië. Ze zijn meestal wees, krijgen geen zorg, geen onderwijs. Ze zijn zwaar getraumatiseerd. Ze hebben familie in België. En toch zouden ze hier niet welkom zijn. Eigen volk eerst. Eigen kind eerst.

Ik dank mijn moeder voor de rode handschoentjes. Ik hoop dat liefde en mededogen ons hart kunnen verwarmen, zoals toen, de kleertjes, onze zoon.

Elk kind in nood is welkom.