Misschien heb jij ze ook, een doos vol liefdesbrieven. Ik koester ze.

De meeste mooie woorden kwamen op lichtblauwe velletjes, in een lichtblauwe omslag. De kleur van de wolken en de lucht beloofden oneindigheid. Het handschrift was een beetje priegelig. Ik voel nog hoe mijn hart oversloeg telkens ik zo’n omslag kreeg. Ik weet nog hoe vaak ik ze las, die wonderlijke zinnetjes: “Je t’adore” en “Tu me manques”.

Na al die jaren later ken ik de inhoud van de brieven, soms letterlijk, par coeur. Ook de laatste woorden: “Bonne chance”. Mijn hart brak, maar ach, dat genas weer, met elk nieuw stapeltje brieven.

Een kistje ‘Château Bouquette Bordeaux supérieur 1988’  vol liefdesbrieven, dat is mijn schatkist.

Uren was ik er zelf mee bezig, met het bedenken van even zoetgevooisde antwoorden. Ik maakte er kleine kunstwerkjes van (met enige relativering), verluchte handschriften met randdecoratie: aquarelletjes en pentekeningen verbeeldden mijn gevoelens. Ik wikte en woog en streelde in gedachten.

Niet dat vroeger alles beter was, maar dit zeker wel: de liefdesbrieven. Soms vraag ik me af hoe dat nu gaat, nu ik er zelf  geen meer krijg. Dan probeer ik me voor te stellen hoe een sms er uit ziet, vol woorden waarvan de vlinders in je buik hevig fladderend te keer gaan en je benen aanvoelen als slappe koorden. Ik zie het niet. Wat een gemis, al die liefdesbrieven die niet geschreven en gelezen worden, omdat enkele tikjes op een scherm zo veel sneller weg zijn, en zo veel sneller aankomen.

Misschien moeten we met z’n allen weer brieven gaan schrijven. Met lieve woorden, met woorden van bemoediging. Die kunnen we nu wel gebruiken. Of gewoon, met: “Laat eens iets van je horen.” of “Hoe gaat het met je?”,  waarop een weloverwogen antwoord volgt, in plaats van “goed”, “oké”. Laten we een mooi blaadje kiezen, dat hebben we nog ergens liggen, en een vulpen. Om dan ons zwierigste handschrift heruit te vinden,  kanttekeningen te maken en onze gedachten de vrijheid te geven. Ook naar de enveloppe (etymologische betekenis: ‘Wat tot inwikkelen dient’) gaat de grootste zorg: de achterflap maken we vochtig met een tongpuntje en terwijl letter voor letter de naam en het adres van de ontvanger op de voorkant verschijnen, stellen we ons zijn verwachtingsvolle gezicht voor wanneer hij zijn vinger door een bovenhoekje wurmt, zijn glimlach als hij de aanzet lees, zijn ogen die – een beetje ongeduldig – van links naar rechts over het vel bewegen, terwijl hij ontwikkelt wat ingewikkeld werd.

Eerlijk… zag je dit ooit bij een sms-bericht?

Laten we weer brieven schrijven, vol lieve woorden voor elkaar. Of gewoon, van die onbelangrijke dingen, maar toch interessant. Omdat we om elkaar geven.

Over kolonisatie, beeldvorming en een beeldenstorm in ons hoofd.

‘Sorry seems to be the hardest word’

Elton John zingt in mijn hoofd dezer dagen, nu voor- en tegenstanders van excuses, van de Leopold II-standbeelden en -straatnamen over elkaar buitelen.

Heeft het zin om nog iets aan de discussie toe te voegen?

‘It’s a sad, sad situation’. De verschillende meningen tonen aan hoe hard we nog overhoop liggen met ons verleden. De witte medemens, die het zo moeilijk heeft met het besef van zijn arrogante autoritaire visie op samenleven. Met zijn denkbeelden over de maatschappij waarin hij tot de comfortabele meerderheid behoort. Met zijn overtuiging dat het allemaal nog wel losloopt met dat zogezegd structureel racisme, dat zwarten genoeg kansen hebben zolang ze ‘ons witte rechte pad’ volgen en vooral geen stenen gooien door etalages, of standbeelden bekladden. De witte hand is de hand die eten geeft. En de hand die eten geeft, is de bovenste. Dat willen we vooral zo houden.

De zwarte medemens, die zoekt naar een stem om te verheffen, en naar een toon die indruk maakt. Indruk op witte elite, politici, bedrijfsleiders, wetenschappers en leraren. Op iedereen die al veel eerder had kunnen luisteren, maar het niet de moeite vond. De medemens die in zijn hoofd nog steeds gekoloniseerd wordt. Die zich keer op keer dubbel moet bewijzen.

Onze zwarte zoon wil later een witte vrouw met blond haar, zegt hij. Wie kent het onderzoek dat de psychologen Mamie en Kenneth Clark, een Afro-Amerikaans echtpaar, in jaren 1930-1940 voerde niet? Ze gebruikten gekleurde poppen om de raciale perceptie van kinderen te testen. Aan kinderen tussen de drie en zeven jaar oud werd gevraagd welke pop ze verkiezen. Een meerderheid van de kinderen gaf de voorkeur aan de witte pop en kende er positieve eigenschappen aan toe. De Clarks concludeerden dat vooroordelen, discriminatie en segregatie een minderwaardigheidsgevoel bij Afro-Amerikaanse kinderen veroorzaakten en hun zelfrespect aantasten. In 2016 liet het experiment van de Nederlandse sociologe Armine Stepanyan in grote lijnen hetzelfde zien als de oorspronkelijke proeven van de Clarks in de VS. Vooral de antwoorden van de kinderen op de vraag ‘Welke pop vind je lelijk?’ waren heel significant. 85 procent van de kinderen met een ‘Nederlands’, ‘Marokkaans’ of ‘Turks’ uiterlijk wees de donkergekleurde pop aan. Zwarte kinderen kozen elk van de drie poppen ongeveer even vaak.

Wat zegt dat nu? De veronderstelling is dat je de pop van je eigen kleur verkiest, als je een positief zelfbeeld hebt. Bij zwarte kinderen is dat dus niet zo. Zij ervaren onbewust  dat een witte huid de norm is in de samenleving. Media, reclame, games … zijn allemaal voorzien van subtiele boodschappen. Ook in taal en symboliek is er steeds de neiging om positieve aspecten te associëren met wit en negatieve aspecten met zwart.

Het zelfbeeld van zwarte kinderen wordt aangetast door de minderheidspositie die zij quasi overal innemen, door de beeldvorming over hen, door de verwachtingen die de witte meerderheid over hen heeft. Zoals een witte leraar zei over mijn zwarte zoon, toen die niet veel zin had om te studeren: “We kennen dat, dat zit er  in”. ‘Zwarten zijn lui’. ‘Zwarten zijn dom’, is wat hij bedoelde. In scholen, op de arbeidsmarkt, op de huurmarkt… racisme zit zo diep in onze cultuur, dat we het bij onszelf vaak niet herkennen.

Als wij als autochtone Belgen aan de Congolese bevolking onze excuses moeten aan bieden voor de kolonisatie van Congo – wat ik doe uit het diepste van mijn hart  – dan is het omdat onze overtuiging van de gedachte dat we ‘meer’ zijn, en zij ‘minder’, een voedingsbodem heeft in die periode. Leopold II heeft slaven gemaakt van het Congolese volk. Hij heeft het uitgebuit, vernederd, vermoord. En natuurlijk moet Koning Filip – en met hem de hele koninklijke familie – zich verontschuldigen voor de wreedheden waarvoor zijn verre voorouder verantwoordelijk is. Zoals België in het reine moet komen met die zwarte bladzijden uit haar geschiedenis, moeten de van Saksen Coburgs hun familiegeschiedenis en hun familie-ziel accepteren. Of wij nu, als land, of zij, als nazaten, nog politieke of juridische verantwoordelijkheden hebben, is irrelevant. We hebben morele verantwoordelijkheden t.a.v. die mensen die wij tot op vandaag koloniseren, in onze hoofden, in hun hoofden. Die verantwoordelijkheid weegt loodzwaar.

De moord op George Floyd, en een groeiende groep mondige en zelfbewuste Belgen met Afrikaanse roots, dwingen ons letterlijk en figuurlijk om van onze sokkel te komen. We hebben geen recht op die plek. Laat de beeldenstorm in onze hoofden maar beginnen. De schande van de etnische discriminatie moet stoppen.

Het verwijderen van standbeelden, excuses, aangepaste onderwijscurricula, … zal niet genoeg zijn. Het is een eerste stap. Streng bestraffen van racisme, invoeren van quota, praktijktesten, e.d. zijn een logisch en noodzakelijk vervolg.

Laten we vooral ook nadenken over hoe we een positief zelfwaarde-gevoel bij alle kinderen, zwart, wit en alle kleuren daartussen, kunnen realiseren. Zelfbewuste mensen zijn niet afhankelijk van wat anderen over hen denken. Zelfbewuste mensen vinden het niet nodig om hun zelf-waarde-gevoel op te krikken ten koste van anderen. Scholen moeten veel meer doen dan kennis, normen en waarden overdragen, schreef ik twintig jaar geleden al in mijn doctoraatsscriptie over wat ik toen ‘multi-etnische opvoeding’ noemde.  Als we een samenleving willen creëren zonder discriminatie, zonder structureel racisme, gaat het niet alleen om het aanvaarden van verscheidenheid, maar om het constructief inzetten ervan. Representatie als overdracht van normen, regels en inhouden, moet plaats maken voor participatie. Het gaat over oprechte betrokkenheid. De attitude van ouders én van leraren, nog veel meer dan het leerplan, zal bepalen of onze kinderen opgroeien met empathie en in gelijkwaardigheid. Reflectie van onze eigen positie en van onze eigen situatie is essentieel. We moeten onszelf in vraag durven stellen, als individu, als groep, als witte, als zwarte, als opvoeder, als Koning, parlementslid, rechter, politieagent. We moeten durven kijken door de bril van de ander.

Ooit beklommen wij in Ethiopië de beboste heuvels aan de rand van Addis.  Naast me liep een klein meisje, dat maar aan mijn rok bleef trekken. Ik keek niet opzij. Ik dacht dat ze een fooi zou vragen en had geen zin om iets te geven. Eens boven aangekomen, hadden we een adembenemend uitzicht. Het meisje zette zich naast me neer en glimlachte. Ze opende haar hand met daarin een blauw bloemetje. Ze glimlachte. Ik schaamde me diep. Terwijl ik dacht dat ze iets wou krijgen, wou ze iets geven.

‘It seems to me, sorry seems to be the hardest word.’

 

 

Over leerproblemen, taaldenkers en beelddenkers. En wat marcheren daar mee te maken heeft.

1977. Trompetten schallen door de luidsprekers. Trommels roffelen. De meisjes van de Vrije Lagere Basisschool in Kallo marcheren rond de speelplaats. Links, rechts, links, rechts…. “en loop die hoeken uit!”.  Wanneer de muziek stopt, schuifelen ze stil en in rechte rijen de gangen in. Blauwe schorten worden van de kapstokken gehaald en aangetrokken.  De lessen kunnen weer beginnen.

2019. Zoveel jaren, zoveel kinderen en zoveel leer-‘problemen’ verder, schieten deze beelden door mijn hoofd. Het is alweer het eerste weekend van het schooljaar, en heel wat leerlingen zullen blij zijn met wat rust.

Op enkele uitzonderingen na, misschien, zijn ze er wel fris en monter aan begonnen. Nieuwsgierig naar de nieuwe juf of meester, naar de klasgenootjes. Vooral de kinderen die de overstap van de kleuterklas naar het eerste leerjaar maakten, zijn vol verwachting. ‘Letters lezen, rekenen, stilzitten … zal ik dat kunnen?’ Ook bij ouders ligt de lat hoog. ‘Hoe zal mijn kind het doen? Hoe pienter is hij* ?’

Nog even geduld, beste ouders. Als hij over enkele maanden zijn eerste rapport meebrengt, zal je het weten. Tenminste: als je ons onderwijssysteem mag geloven. Ik ben zo vrij om het nu al te zeggen, of eerder, met aandrang te vragen: trap er niet in. Zijn schoolprestaties zeggen heel weinig over de intelligentie van jouw kind!

Wat ze wel zeggen, is of jouw kind de juiste vaardigheden heeft om volgens het onderwijssysteem ‘positief’ te evolueren, om te kunnen leren wat volgens de opgelegde methoden en eindtermen moet geleerd worden en gekend zijn. Wat ze wel zeggen, is of jouw kind gemakkelijk de schoolse kennis zal kunnen opnemen, of met moeite: met snot en tranen.

Mogelijk heb je een zeer intelligente dochter of zoon, misschien heb je zelfs wel een hoogbegaafd kind, dat toch niet ‘naar verwachting’ presteert. Dan schiet het radarwerk van het CLB, het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, in gang. Het draait, maar knarsend: veel meer dan testen of je kind dyslexie heeft (lees- en spellingproblemen), of dyscalculie (rekenproblemen), mag en kan het CLB tegenwoordig niet meer. Doorverwijzen naar gespecialiseerde centra kan wel nog, o.a. voor concentratieproblemen (ADD, ADHD, …) en emotionele problemen als faalangst. Wellicht eindig jij dan teleurgesteld en gefrustreerd.  Je zit met je handen in het haar en legt alvast een lijst van kinesisten en logopedisten aan. De leraar vloekt binnensmonds:  ‘de zoveelste in mijn klas’. En je kind draagt vanaf dat moment een gekwetst zelfbeeld en een etiket mee: afwijkend van de norm.

Maar wat als de norm fout is? Wat als deze norm geen rekening houdt met 1/3 kinderen, waaronder misschien dat van jou?

Ik leg je het verschil uit tussen verbaal cognitieve ontwikkeling en visueel cognitieve ontwikkeling. Bedankt om er even mee door te stappen, in cadans.

We worden allemaal als beelddenkers geboren. Logisch: baby’s kennen geen woorden. Die leren we als we groter worden. Voor de meeste kinderen betekent dit dat woorden de plaats van beelden gaan innemen, dat we gaan denken in woorden: verbaal cognitief. Een groep kinderen zal echter blijven vasthouden aan beelden: zij worden de beelddenkers.

Taaldenkers leren meer van uit de linker hersenhelft, beelddenkers putten vooral vanuit de rechter hersenhelft. In de linkerhelft zitten spraak, taal, rekenen, getallen, volgorde, onderdelen, analyse en verschillen. In de rechterhelft zitten ritme, beelden, dagdromen, kleuren, gehelen, verbanden, overeenkomsten. Taaldenkers krijgen ongeveer drie woorden per seconde binnen, beelddenkers 25 beelden!

Kan je je voorstellen hoe het er aan toe gaat in het hoofdje van een kleine beelddenker? Zijn kortetermijngeheugen (werkgeheugen) zit barstensvol.  Kan je je inbeelden, wat een drukte, wat een chaos het er soms is? Vanuit deze chaos denkt een beelddenker associërend en zoekend naar verbanden, naar de essentie. Een taaldenker werkt vanuit analyse, op tijd en chronologisch. Een beelddenker denkt vanuit overeenkomsten (b, d, p en q zijn dus dezelfde letter die anders ligt), een woorddenker denkt vanuit de verschillen. Een beelddenker slaat geen woord- maar betekenisbeelden op, en zal dus veel meer problemen hebben met (leren) lezen. Informatie wordt in beelden vertaald, niet in woorden. Ook rekenen is moeilijk: + en – hebben geen betekenis, vier vrachtwagens is veel meer dan vier knikkers, kloklezen is voor kinderen die niet in tijd en volgorde denken, een helse opdracht.

Maar er zijn ook voordelen: beelddenkers zijn snelle denkers, ze zien logische verbanden en houden het overzicht. Ze zijn gevoelig en helden in het bedenken van creatieve oplossingen. Helaas … zijn dat niet de kwaliteiten die in onze scholen worden gewaardeerd.

80% van de kinderen die de diagnose ‘dyslexie’ krijgen, hebben dat helemaal niet. Ze kunnen oogproblemen hebben, maar zijn in vele gevallen ‘gewoon’ beelddenkers. Praat hen geen leerstoornis aan.

Wees niet te streng voor je beelddenkertje. Hij heeft heel veel talenten. Zorg voor succeservaringen, geef hem de ruimte om ontdekkend te leren. Heb er vertrouwen in: de manier waarop hij denkt, ‘computational thinking’ –  een vorm van zelf-ontdekkend, associërend denken – kan hem in de toekomst heel goed van pas komen.

Maar natuurlijk wil je wel iets doen… een tip: gun hem af en toe een pyjama-dag: zijn hoofdje zit overvol! En leer hem mind mappen. Laat hem de letters en cijfers handenklappend leren, achtereenvolgens de linker- en rechterarm aanrakend. En vooral: laat hem stappen terwijl hij het alfabet, de tafels en dies meer opdreunt : links, rechts, links, rechts… samenwerking tussen de linker- en rechterhersenhelft traint het werkgeheugen, het vermogen tot automatiseren.

“Is ‘geit’ met een lange ij of een korte ei”, fluistert Rosemieke C. terwijl ze haar blauwe schort aantrekt. Ik laat het woordenlijstje als een film voor mijn ogen lopen. Misschien heeft al dat gemarcheer rond de speelplaats – vanzelfsprekend zonder Vlaamse vlag 😊 – mij wel voor meer leer-ellende behoed. Wie zal het zeggen.

———————————————-

* Het gaat hier over jongens en meisjes!

Elk kind is welkom.

Ik zal zo’n jaar of acht geweest zijn, maar ik kan me hem nog goed voorstellen.

De weekends bracht hij door in het bushokje aan het dorpsplein. Daar zat hij voor zich uit te staren. Ik vond het een triest gezicht. Na maanden eenzaam verblijf kon de enige Turkse man die ons dorpje rijk was, dan toch zijn gezin laten overkomen.

Ik herinner me het dochtertje op haar eerste schooldag. Het weer was guur en haar kleine handen kleurden blauw van de kou. ’s Anderendaags gaf mijn moeder me een paar wollen handschoentjes mee. Lekker warm, met vingertjes, rode.

Zo losten wij dat op. Had iemand iets nodig? Dan deelden we.

Niet dat we het breed hadden, thuis. Zo werden we steevast naar de bakker gestuurd met een gebruikte broodzak. Zo lang die nog goed was, hoefden we geen nieuwe. Dat scheelde enkele centen. Achteraf bekeken apprecieer ik het enorm: ecologisch bewustzijn avant la lettre. Toen vond ik het eerder beschamend. Ik ontwikkelde een bijzondere liefde voor papieren zakken; vers gevouwen, glad en rimpelloos… We recupereerden trouwens ook de confituurpotten. En de plastic diepvrieszakjes. Ook hen was een tweede leven beschoren, soms een derde. Na het eerste gebruik – als soepgroentenzak in de diepvries – werden ze netjes uitgespoeld en binnenste buiten aan de wasdraad gehangen. Tussen de sokken, klaar voor hergebruik.

We hadden niks te kort. We leerden waarderen wat we hadden. We leerden delen.

Ons huis was een warme haven, vooral voor kinderen. Het was totaal onbelangrijk wat hun herkomst was, wat hun kleurtjes, hun talenten en hun mogelijkheden waren. Welke kleren ze droegen, wie hun ouders waren:  daar stonden wij niet bij stil. Wilden we een verjaardagsfeestje geven? Goed, maar iedereen was welkom, alle kinderen uit de klas werden uitgenodigd.

Toen ik in de winter, tien jaar geleden, onze Congolese zoon naar huis bracht, stopte iemand van de cabin crew me een briefje in de hand. Ik had de kleine zo’n mooie warme kleedjes aangetrokken, stond er. Ik had hem goed ingeduffeld. Zou ik hem ook kunnen beschermen tegen de koude in de harten van de mensen? Tegen het egoïsme, de zelfzucht die binnensluipt door de spleten van hoog opgetrokken muren, die een weg zoek tussen de kieren van gesloten ramen en deuren…?  Dat waren profetische woorden.

Tegen groeiende onverdraagzaamheid. Tegen racisme. Tegen de overtuiging van geestelijke en morele superioriteit – een kenmerk van onzekerheid –  die mensen vandaag doet oordelen over het lot van kinderen van IS-strijders. Deze kinderen overleven in  Al-Hol, een Koerdisch vluchtelingenkamp in  Syrië. Ze zijn meestal wees, krijgen geen zorg, geen onderwijs. Ze zijn zwaar getraumatiseerd. Ze hebben familie in België. En toch zouden ze hier niet welkom zijn. Eigen volk eerst. Eigen kind eerst.

Ik dank mijn moeder voor de rode handschoentjes. Ik hoop dat liefde en mededogen ons hart kunnen verwarmen, zoals toen, de kleertjes, onze zoon.

Elk kind in nood is welkom.

 

‘Portiek is een woord’

“Moeder, je schrijft iets dat niet bestaat”. Mijn zoon keek me aan, lichtjes triomferend omdat hij in één van mijn teksten een woord vond zonder betekenis. “Welk woord dan?”, vroeg ik hem. “Portiek!”.

Ik legde het uit:  een kleine, meestal open inkomhall, voor een winkel bijvoorbeeld, in een flatgebouw. Het  gedeelte vòòr de bel, vòòr de voordeur. Ik spelde hem meteen ook de les over de volgens mij echt onrustwekkende verarming van hun taalgebruik, over het gevolg van te weinig lezen, over de Nederlands-Engelse koetertaal waarmee ze denken later te kunnen solliciteren…

Een kleine rondvraag ’s avonds leerde me dat geen van onze vier kinderen het woord kende.

Geen van hen kende het woord voor de plek waar daklozen slapen, op en onder karton, ingerold in slaapzakken en dekens. Hun hebben en houden in plasticzaken naast zich. Al dan niet met de fles bij de hand.  Soms liggen ze op een ventilatierooster, soms hebben ze een hond die hen warm houdt. Een enkele keer lees je hun trieste situatie in enkele woorden op een kartonnen flap: ‘IK HEB HONGER aub/svp’.

Een portiek is een plek waar deze mensen ’s ochtends, bij het eerste krieken van de dag, weer vertrekken. Of ze worden er weggejaagd. Meestal wordt de plek niet proper achtergelaten. Het stinkt er naar urine. De wrevel bij de vaste bewoners van het pand is wel te begrijpen.

Een enkele keer lees je dat zo’n sukkelaar hardhandig aangepakt werd. Door dronken jongeren, onder meer. Hadden ze een plan? ‘Vanavond gaan we een haveloze dakloze in een schimmig portiek molesteren’, of iets van dien aard? Ik denk het niet; te veel moeilijke woorden.

Portiek. Als het woord je niets zegt, ken je dan wel het gevoel dat het oproept? Kan je dan nog meeleven met de mens onder het karton? Voel je zijn eenzaamheid? Voel je de koude?

Zou het kunnen dat verarming van onze woordenSCHAT tot verarming van ons voelen leidt?

Je weet wel: ‘vroeger’… schreven we lange liefdesbrieven. We kenden verschillende woorden voor gemis, voor verlangen, voor passie. We schreven gedichten of getroosten ons tenminste de moeite om dichtbundels te lezen en er de meest passende verzen uit te kopiëren… Vroeger hadden we dagboeken en vriendenboeken: met tekeningen, foto’s, citaten en gedichten zegden we dat bootjes vergaan maar dat onze vriendschap voor altijd zou blijven bestaan.

Nu schrijven we: 😊 of ☹, een hartje of een kakje.

Ik vind het maar niks. Kunnen we terug liefdesbrieven schrijven? Geparfumeerd. Met gedroogde bloemetjes. Met ‘veel liefs’ en ‘voor altijd’.

————————————-

Toevallig vandaag, 20 mei 2019, brengt de Hogeschool Odissee de resultaten van een onderzoek naar taalvaardigheid bij studenten uit.  “De situatie is problematisch omdat taalvaardigheid een noodzakelijke voorwaarde is voor studiesucces”, zegt talenbeleidscoördinator An De Moor. ‘Hogeschoolstudenten begrijpen gewone woorden niet meer’, lees ik in De Standaard. ‘Empathie’ is er één van.

Niks kan ons beschermen tegen het lelijkste

Ik zie haar nog zitten. Het grijs-rode plooirokje netjes op de knietjes. Witte wollen sokken. Wiebelende voeten. Aan de schoenen kon je zien dat ze dagelijks gedragen werden. Beige ‘Kickers’ met een blauwe neus en een gaatje aan de rechtse grote teen. Dat wist ze wel. Maar het waren haar lievelingsschoenen.

Ze keek naar het gaatje. Ze was bang om naar boven te kijken. Liever zag ze zijn rode gezicht niet, zijn smalende mond. Ze voelde hoe  zijn dikke vingers over haar arm bewogen en aan haar hand trokken. Die wou hij meenemen. Naar een plek waar zij zeker niet wou zijn.

Dan fietste ze weer naar huis. Opgelucht. Snel. Paadjes op en af. Haar vlechtjes dansten. Ze was zelfs een beetje blij. Omdat ze jong was, en nog zo veel te leven had. Niet oud, lelijk en  eenzaam, zoals hij.

Ze weet het nog steeds. Ik weet het nog.

Maar nooit was ik zo bang, als die ene middag, jaren later.

Ik was alleen thuis. Er werd aangebeld.  Op de trappen stond een man van tegen de zestig. Hij droeg een plastic zak, met iets dat leek op een stapel papier. De zak leek zwaar. Hij vroeg of hij binnen mocht komen, hij wou me een dossier voorstellen. Over iets dat belangrijk was, voor een politica als ik. Hij was al bij collega’s parlementsleden van verschillende partijen langs geweest, maar die konden hem niet helpen. Ik wel, daar was hij zeker van. Hij vertrouwde me.

“Ik vertrouw je.”  Was het dat zinnetje, dat me er toe aanzette om hem binnen te laten?  Wou ik hem graag helpen? Ik wees naar de deur van de bibliotheek. Hij rechtte zijn rug en schoof tussen de tafel en de deur. Niks vermoedend ging ik achter de tafel staan. Het pak papier dat hij uit de zak haalde, was indrukwekkend. Niet zozeer omwille van het volume. Het moeten honderden bladzijden geweest zijn. Maar vooral, omdat ze zò waren vol gepend, dat het wit van het papier zelf nog nauwelijks zichtbaar was. Het geschrift was slordig, kriskras, hanenpoten. Her en der waren stukken doorstreept, er stonden pijlen en verwijzingen. Zinnen liepen zowel horizontaal als verticaal over de A4-tjes. De vellen papier zie ik nog voor me. Maar ik kan me in de verste-verte niet herinneren waar de tekst over ging. Wat het was, waarmee ik hem kon helpen. Waarom  die anderen niet naar hem hadden geluisterd. Waarom hij mij wel vertrouwde. Hij duwde de stapel onder mijn neus. Dan haalde hij uit dezelfde tas twee grote Engelse sleutels.

Eén was gigantisch; minstens veertig centimeter lang, de zilverblauwe lak was op verschillende plaatsen verdwenen.  De andere was kleiner en roestig. Hij legde de werktuigen zorgvuldig op de tafel. Hij streelde ze. Ondertussen keek hij me star in de ogen, en sprak hij verder over zijn dossier. Een kilte verspreidde zich van mijn achterhoofd over mijn ganse lichaam. Ik hoorde mijn hart kloppen, mijn keel was kurkdroog. Ik keek terug in zijn staalblauwe ogen: de kleur van de Engelse sleutel. Angst smaakt naar staal. Ik scande mijn mogelijkheden. De deur achter mij was op slot, dat wist ik wel zeker. Om ze te openen zou ik me moeten omdraaien, mijn rug naar hem keren. Dat was geen optie. Luisterend, pratend, in een vreemde dans van prooi en roofdier, bewoog ik naar hem toe. Mijn ogen losten de zijne niet, vanuit mijn ooghoeken hield ik zijn handen in de gaten. Wat wellicht maar enkele minuten waren,  leek een eeuwigheid te duren. Toen ik uiteindelijk de gang in glipte en de voordeur opende, wist hij dat het voorbij was. Hij stapelde zijn nota’s nauwkeurig op en schoof ze in de plastic zak. De Engelse sleutels  legde hij er bovenop. Ik hoorde mezelf zeggen: “Ik zal zien wat ik voor je kan doen”. Hij vertrok, zonder om te kijken.

Zweet liep in straaltjes over mijn rug. Mijn benen voelden slap, alsof ik elke moment kon vallen. Mijn maag keerde…

Maar ik was een beetje blij, blij omdat ik nog zoveel te leven had.

Arme Julie. Niks kan ons beschermen tegen het lelijkste.

 

 

Over de illusie van loslaten: ‘Afscheid nemen bestaat niet’

La vie en rose. Ik geloof er niet in. Natuurlijk zijn er verschillen: willekeurig en altijd onrechtvaardig. Zo konden mijn grootouders en mijn ouders beter in België geboren worden, dan in Belgisch Congo. Zo konden onze kinderen beter hier geboren worden en opgroeien, dan in Somalië, Yemen, Syrië, Iran … Het lijden van vele mensen daar is verschrikkelijk. Hier ook. Je wilt er niet mee geconfronteerd worden: de mededeling dat één van je geliefden, je vrienden, of jij zelf ernstig ziek zijn.

Onze pijn is vaak eerder psychisch, dan fysisch. Hier is geen oorlog, we zijn redelijk gezond. We hebben geen honger, we komen wel rond, ook als is het soms kantje boordje. Maar we zijn eenzaam, depressief, uitgeblust, moe, op, verdrietig, leeg … In plaats van onze zegeningen te tellen, tellen we de blauwe plekken die we oplopen, voelen we aan onze bulten en schrammen.

En dan zegt iemand: loslaten.

Hoe doe je dat,  iets loslaten dat zo eigen is aan jou, dat zo zichtbaar onzichtbaar is,  dat je vormde en kneedde…

Je kan relativeren, dat is zeker. Je eigen ervaringen meten aan het lijden van anderen en dankbaar zijn. Het helpt. Je kan het een plek geven, dat ook nog wel. Ergens achteraan in je hoofd, ergens in je hart. Maar het is er wel. En soms gaan achterkamertjes open. Soms is ze er weer: die hartenpijn die knijpt en wringt.

Zelf liep ik ook wel wat blutsen op, sommige tijdens het opgroeien, meer tijdens het ouder worden. De bluts van het afgewezen worden is een hele grote. Afgewezen worden bij sollicitaties bijvoorbeeld, wegens overgekwalificeerd (lees: te oud), wegens te weinig ervaring (lees: te oud). De bluts van het bedrogen worden, minder door de eerste liefjes (wat had ik toen nog een stevige beschermlaag) dan door aannemers en allerhande profiteurs. De bluts van het opzij gezet te worden door collega’s (-politici), van niet meer mee te tellen, betekenisloos wegens het principieel mijn hart volgen.

Het deed pijn en loslaten leek de enige optie.

Hoe drastisch heb ik dat geprobeerd, door mijn huis, mijn cocon, mijn archief van warme nachten, fluisterende bomen, lachende stemmen en trappelende kindervoetjes achter te laten. Het was verscheurend, omdat ik een stuk van mezelf achter liet. Omdat ik het lelijkste wou loslaten, liet ik het mooiste achter.

Het klopt niet, dat je door de ene deur te sluiten een andere openmaakt. Soms beland je op een binnenkoertje. Soms stel je vast: er is geen andere deur.

Het heeft me tijd gekost om dit te beseffen. Afscheid nemen bestaat niet. Het liefste en het pijnlijkste zijn verweven als een web in ons geheugen, in ons ganse lichaam. Geen celmembraan houdt herinneringen tegen. Ze sijpelen door tot in de kleinste kern. Daarom: vergeet het loslaten. Vergeet het deuren sluiten. Laat pijn toe, laat alles wagenwijd open staan. Koester je verdriet en je vreugde. Al die grote en kleine tegenslagen hebben je gemaakt tot wie je nu bent. Perfect imperfect. Kintsugi.

 

 

Ik stond voor aula’s en leslokalen, ik heb politiek voor en achter de schermen meegemaakt, ik reisde naar ongewone bestemmingen, heb schitterende plekken bezocht, veel ellende gezien, angst en hoop gevoeld, mensen ontmoet die ik nooit zal vergeten. Nu ben ik hippotherapeut en mest ik elke ochtend tussen 7 en 8 zelf de paardenboxen uit. Ook een mooie bezigheid: voeten op de grond en tijd om na te denken.

Over Anuna De Wever, bijvoorbeeld, het gezicht van de Vlaamse klimaatspijbelaars.  Ze stoot blijkbaar heel wat mensen voor het hoofd… want ze heeft een iPhone en is dus niet consequent.

Bovendien reisde ze in 2017  naar Marokko, in 2018 naar Frankrijk, New York en de Azoren. En naar Rotterdam.

Tenminste, als je die venijnige muggenzifters mag geloven die alle moeite doen om het kind haar FB-profiel uit te vlooien. Eén van deze would be detectives wist te vertellen dat Anuna’s moeder een mooie job heeft, die haar zeker en vast de mogelijkheid geeft  haar dochter  te promoten en voor te bereiden op een politieke carrière. Ja, Groen! zit hier natuurlijk achter. En staatsgevaarlijke milieuverenigingen. We hoorden het al.

Jeezes! Waar halen ze het? Natuurlijk heeft Anuna een iPhone en koopt ze af en toe een vliegtuigticket. Wat zou ze anders? Postduiven kweken en wachten op de stoomtrein? Anuna De Wever is een kind van haar tijd. Zij maakt gebruik van de middelen die wij – de vorige generaties – hen ter beschikking stellen en ongebreideld zelf gebruiken.

Anuna heeft geen kobaltmijnen gegraven in Oost Congo. Dat daar beschermde natuurgebieden worden vernietigd, kunnen we haar niet kwalijk nemen. Anuna heeft geen hand in de massale ontbossing, wereldwijd. Zij heeft niet beslist dat vliegen goedkoper moet zijn dan reizen met de trein. De opwarming van de aarde is niet haar schuld.

Laten we in eigen boezem kijken. Technische vooruitgang stellen we gelijk met economische groei, economische groei koppelen we aan consumptie. Het kan niet op. Wie zijn de slachtoffers? De armen, hier en wereldwijd. Mensen die terecht komen in situaties die hen dwingen have en goed achter te laten en te vluchten (want waarom worden oorlogen gevoerd?), en de komende generaties. Onze kinderen en kleinkinderen.

En dan is er iemand van die jonge generatie, die er in slaagt om haar leeftijdsgenoten van achter de schoolbanken te krijgen en met hen de straat opkomt, met één boodschap: ‘Neem de klimaatproblematiek ernstig, er is geen planeet B!’. Anuna en al die andere jongeren zouden opzij kunnen kijken, maar dat doen ze niet. Ze schoppen ons een geweten. Ze zeggen de waarheid, met klem, ook al horen wij die niet graag.

Het biedt een zeker comfort, om vanuit de luie zetel te wenen bij beelden van smeltende poolkappen en stervende ijsberen. Het is een gespreksonderwerp bij de bakker: duizenden doden bij aardbevingen, tsunami’s, bosbranden, verschrikkelijke stormen: gevolgen van de klimaatopwarming. Het is wel heel gemakkelijk, om vanachter je PC commentaar te geven op Anuna, omdat ze een iPhone heeft, en een moeder die haar steunt.

Ik wens het alle jongeren toe: ouders die hen steunen om voluit voor hun idealen te gaan. Wandel, fiets, spoor, vlieg en word wereldburgers. We hebben al genoeg navelstaarders.