De prinses op het paard.
Over boeken, verhalen, fantasie en inlevingsvermogen

Toen ik precies oud genoeg was voor een bibliotheekkaart, huppelde ik dolgelukkig tot aan de balie van de bibliotheek, een soort houten lessenaar waarachter een strenge juffrouw zat. Ze noemde ‘Marcella’ en had een baard. Ze toonde me waar de boeken stonden die ik wèl mocht uitlenen.  Voor ze haar laatste zin kon afmaken, zat ik er al met mijn neus tussen.

Ik leerde mezelf lezen.

Met het wekelijks rantsoen van drie boekjes (inclusief maximum één verderfelijke strip), zakte ik elke zondagvoormiddag diep in de zetel. Steevast stond er op de kaft een tekening met poesjes, met een hond, met paarden.

Hat alfabet heb ik geleerd uit een poezenboekje. Dat ging zo: eerst bestudeerde ik de tekeningen. Daarna fantaseerde ik er een verhaal bij en dan begon het grote werk: het ontcijferen van de woordjes. Uren heb ik zo  in de bordeaux zetel gezeten. Ik verstopte me, ik wenste dat ik onzichtbaar was. Al te vaak werd ik geroepen en tot actie aangemaand. In die tijd – en dat is al heel wat decennia geleden – stond lezen gelijk aan ‘niks doen’. Lui zijn. En ledigheid was het hoofdkussen van de duivel…

Op mijn 14de las ik zowat alles: Hesse, Dostojewski, Zvonik, Irving … maar ook Jan Wolkers en Charles Bukowski. En ‘Het hete ijssalon’ van Heere Heeresma. Ik verslond boeken. Met dank aan enkele leraars – in het bijzonder aan Lieven Tavernier – die ons er ei zo na met onze neus in stampte. “Enkel idioten lezen niet”, klonk het ongezouten uit zijn mond … “en West Vlamingen”, vulde hij aan, “die moeten het verschil tussen ‘die’ en ‘dat’ nog leren”.  Dient gezegd dat Lieven Tavernier niet alleen mooie liedjesteksten schreef (waaronder ‘De eerste Sneeuw, gezongen door Jan De Wilde). Hij was een begenadigd verteller. Met de kortverhalen die hij elke vrijdagmiddag voorlas, maakte hij de leesduivel in me helemaal wakker. Tavernier bracht ons in contact met de toen nog jonge Tom Lanoye, met Herman Brusselmans… (en met Bob Dylan 😊). Ik ben hem eeuwig dankbaar.

Het lezen schijnt ‘ten huize van’ al minstens een generatie over te slaan. Het was een schok.  Onze kinderen lezen niet graag. Helemaal niet, zelfs. Lezen is bijna een straf. Twee van de vier hebben dyslexie. Hun tegenzin kan ik begrijpen. Hoewel ik er van overtuigd ben dat leesmoeilijkheden afnemen als  ‘leesgoesting’ toeneemt.

Een boek is een venster op de wereld. Lezen doet ons dromen, van verre landen, van reizen, van geluk. Van de prins op het witte paard, of de witte prinses op het zwarte paard… Lezen stimuleert onze fantasie en  ons inlevingsvermogen. En is het dat niet waar we het tegenwoordig zo moeilijk mee hebben; ons in te leven in het leven (en lijden) van anderen? Zou de wereld geen betere plek zijn, als we elkaar beter begrepen, als we compassie voor elkaar konden opbrengen?

Met de kinderen die hier komen, maak ik ‘rijgverhalen’. Ik start een zin, zij vallen in. Zo heb ik recent de meest fantastische vertelsels gehoord, onder andere over een moedig jongetje dat een gouden haar van een Pandabeer moest bemachtigen om brandstof voor  zijn ruimtetuig te kunnen kopen. Ik vraag de kinderen om tekeningen bij de verhalen te maken. Ze maken een strip over hun fantasie, over hun dromen, over hun gevoelens. Ze maken hun eigen boekje.

Misschien voelen ze zo wat meer mildheid, voor anderen en voor zichzelf. En misschien breng ik ze ook een heel klein beetje liefde voor papier bij. Er zitten zo veel meer dromen in een boek dan in een PS4. Ik roep de toverkracht van gouden pandahaar in. Of de hulp van  de witte prinses op het zwarte paard, om leesduiveltjes te wekken.

Moederschap maakt zacht

Ooit waagde ik het – als jonge onderwijs- en onderzoeksassistent en jurylid – om de thesis van een licentiaatsstudente vakkundig met de grond gelijk te maken. Nu was dit eindwerk geen wetenschappelijk hoogstandje – hoeveel eindwerken zijn dit wel? – maar de studente in kwestie had er wellicht hard aan gewerkt. En bovendien was ze Franstalig, wat het inleveren van een Nederlandstalig werkstuk op zich al een hele prestatie maakte.

Ik vond het toch niet goed en liet dat duidelijk merken.

Daarmee maakte ik een studente ongelukkig en een promotor razend. Bij filosoof en toenmalig VUB-professor Hubert Dethier, anders een heel minzaam man, kringelde stoom uit de oren.

Terwijl we samen naar de lift liepen, liet hij mij – wat een vernedering – zijn boekentas dragen. Of ik seksueel gefrustreerd was, vroeg hij. Om zo te denken moet je filosoof zijn. Ik heb het hem al lang vergeven… Met de opmerking “Ik hoop dat je snel kinderen krijgt. Dat zal je zachter maken”… werd het meningsverschil gesloten.

Meer dan twintig jaar verder, kan ik me die avond nog heel goed voor de geest halen. Professor Dethier heeft me toen een fijne les geleerd.

 

Vandaag heb ik het grote geluk om naar mijn appelschimmelkleurig Belgisch trekpaard, Bea, en haar veulentje van enkele dagen oud, Blanche, te kijken. Het is een prachtig gezicht: een fijn zwart veulentje naast een kolossale witte merrie. Binnenkort zal het veulentje verkleuren van zwart over zilvergrijs naar wit, zo gaat dat met appelschimmels.

Blanche is Bea’s dochter na een vijfde zwangerschap, waarvan vier voldragen.

Haar eerste dochtertje stierf al na twee weken. Ik heb me laten vertellen dat de toenmalige eigenaar te laat ingreep. Door het tweede veulentje, een hengst, heb ik Bea leren kennen. De moeder was nog niet te koop, haar zoon wel. Toen we het beestje gingen bekijken, liep geel snot uit zijn neus. Hij kon amper het ene beentje voor het andere zetten. Een dag later is hij gestorven.

Haar derde dracht liep faliekant af voor het veulentje. In de tiende maand kwam de placenta los en versperde de weg uit de moederbuik. Ook toen was het een levensvatbaar merrieveulentje. Het dagenlang treuren van Bea sneed door m’n hart. Ze bleef bij haar dochter staan, porde met de neus, duwde met de benen. Wij moesten er niet aan denken om hen te benaderen! Oren plat, rollende ogen, achterhand in de aanslag… Na een kleine week nam ze afscheid van het kleintje dat niet mocht zijn.

Het jaar daarop had ze een miskraam.

Onze tristesse was niets, in vergelijking met haar verdriet om haar dode kinderen.

In de kudde nam ze de rol op als leider. Jonge paarden werden door haar getolereerd. Altijd vriendelijk maar kordaat maakte ze hen duidelijk wie het voor het zeggen had. De oudere merries konden zich geen misstap veroorloven; zij moesten hun plaats kennen of er werd hard-‘voetig’ opgetreden. Hoewel zij zelf het contact niet zocht, streden de paarden onderling om bij haar in de gunst te komen.

En ik ook. Ik deed hard mijn best om haar vertrouwen te winnen. Maar knuffelen was er niet bij, borstelen amper. Als ze mensen zag, koos ze liefst het hazenpad. Een enkele keer mist haar achterbeen me op een haartje. “Laat me met rust!” Ik hoorde en voelde het zoeven van een zware hoef rakelings langs mijn hoofd.

En  nu is Blanche er. Wat een ongelofelijke zegen voor Bea!

Zij en haar dochter knuffelen dat het een lieve lust is. Ze hinnikt moederlijk, naar haar veulentje… en naar mij.

Moederschap maakt zacht. Er schuilt veel wijsheid in de woorden van Professor Emeritus Hubert Dethier.

Bea legt haar hoofd op mijn schouder en blaast in mijn nek. Ze heeft er geen enkel bezwaar tegen dat ik Blanche streel.

Heel bescheiden waren mijn kinderwensen niet. Ik wou een poes, een paard en een hond. Toen ik doorhad dat zeuren niet hielp, maakte ik zelf een strijdplan.

Een eerste goede gelegenheid om dit ten uitvoer te brengen, was toen een klasgenootje, Sandra, me vertelde dat er kittens waren. Ik moet een jaar of tien geweest zijn, toen ik onder het mom van ‘komen spelen’ aan Sandra’s deur belde. Een uur later stapte ik vol goede moed met het poesje – zwart met vier witte pootjes – naar huis. In mijn herinnering ben ik nooit zo stout geweest als toen m’n moeder gebood: “die kat buiten” en ik antwoordde: “Als die kat buiten moet, ik ook!”. Snoes is gebleven, na haar zijn er nog veel poezen gevolgd.

Een kleine pony heb ik mezelf toegewenst toen die – in een kermisstoet – langs onze tuin passeerde. In gedachten wou ik hem zo graag, dat ik maar bleef herhalen: “Jij wordt mijn pony”. Ik was niet eens verbaasd, wel dolgelukkig, toen m’n vader enkele weekends later zei: “Kom eens mee, ik wil jullie iets tonen…”.

De hond kostte me meer geduld en inspanning. Ik heb moeten wachten tot ik, op m’n vijftiende, langs het asiel aan het Citadelpark in Gent passeerde. Mijn hart werd gestolen door een Duitse herder-pup. Voor 100 Belgische frank (€2,5) – die ik leende van een vriend – nam ik hem mee. Dezelfde vriend gaf me een mand die ik op m’n bagagedrager kon binden. Een treinrit en een niet-evident fietstocht met een hond op m’n bagagedrager en een boekentas en een grote tekenmap bengelend aan m’n stuur, was ik thuis. “Ik wil jullie iets tonen” … Het hondje huppelde vrolijk over de keukenvloer en mocht blijven.

Nu, zoveel jaren en dieren later, kan ik me het leven zonder hen nog steeds niet voorstellen.

Ik hou veel van paarden, in de eerste plaats, maar ook van honden. Katten en onze honden zijn momenteel jammer genoeg geen goede match en we willen ook de veiligheid garanderen van de vele schitterende vogeltjes op ons erf.

Contact met paarden is magisch: ze brengen ons in contact met wie we zijn, diep vanbinnen.

Maar ook honden voelen onze emoties feilloos aan en reageren er op. Zo zal ik nooit vergeten hoe die eerste hond, Wodan, m’n puber-verdriet probeerde troosten.

Hier stellen we vaak vast hoe onze teckels en bloedhonden – little big fellows en Gentle Giants – onze therapie ondersteunen. We stellen vast dat ze een rol spelen als bruggenbouwers, als go-betweens tussen onszelf en onze (jonge) coachees, als grapjas, als uitdager, als trooster.

Atrozoölogie, de wetenschap over de interactie tussen mens en dier, is een vrij nieuw vakgebied. Heel veel effecten van de aanwezigheid van dieren op het gedrag van mensen werden wel vastgesteld, maar nog niet precies verklaard. Zo is wetenschappelijk bewezen dat een hond goed werkt bij kinderen met autisme.

Dat honden een positieve invloed hebben op de stemming van hun baasje, staat al langer vast. Door het aaien verlaagd de hartslag en neemt stress af. Een hond zorgt voor structuur en beweging, wat helpt tegen depressies.

Honden leren kinderen belangrijke sociale vaardigheden. Ze boosten hun zelfvertrouwen. Kinderen die een hond hebben, spelen vaker en gaan meer naar buiten. Honden zijn de perfecte vriend om mee te rollebollen en over de plassen te springen! Bovendien zorgt een hond voor een betere band tussen broertjes en zusjes: en delen niet alleen de liefde voor het beestje, maar ook de zorg. Kinderen die voor een hond zorgen, leren verantwoordelijkheid te nemen. En wat is er fijner dan een liefdevolle compagnon te hebben? Honden zijn altijd blij om hun kameraadje te zien wanneer die thuis komt, ze zijn de ideale vertrouweling bij klein en groot verdriet…

Ik neem me iets voor. Vanaf vandaag is het hebben van een hond een vast onderdeel van de gesprekken die ik heb met ouders, tenminste, als het kind dat zo graag wil.

Ik weet het, het is een hele verantwoordelijkheid. De juiste keuze is belangrijk. De hond moet goed gesocialiseerd zijn met kinderen, ontspannen en op zijn gemak zijn in hun nabijheid. Om een hond voor een kind een fijne vriend te laten zijn is het belangrijk dat je als ouder(s) veel tijd besteedt aan het aanleren van een goede omgang met de hond. Om het voor de hond fijn te laten zijn deel om uit te maken van het gezin, is het belangrijk dat in zijn behoeften wordt voorzien. En ja, soms komt hij met vuile poten binnen, springt hij met natte haren in de zetel, steelt hij de worsten uit de pan…

Maar je krijgt er zo veel voor terug: liefde, bescherming, troost, een speelkameraad en een echte vriend voor je kind. Een betere therapeut kan je je niet dromen!